
Jurisprudentie
AL6872
Datum uitspraak2003-07-16
Datum gepubliceerd2003-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/01371
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/01371
Statusgepubliceerd
Indicatie
art. 11 WAHV; art. 13a WAHV; Voor de gemachtigde van de betrokkene moet het ten tijde van het instellen van hoger beroep eveident zijn geweest dat dit beroep kansloos zou zijn. Gelet hierop is er in beginsel aanleiding om de betrokkene te veroordelen in de proceskosten. De gevolgen van het indienen van identieke beroepschriften dienen in deze zaak voor rekening en risico van de betrokkene te komen. De kosten van het uitbrengen van een verweerschrift door de advocaat-generaal komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Uitspraak
WAHV 02/01371
16 juli 2003
CJIB 29044420250
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Middelburg
van 9 oktober 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaatsnaam]
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Middelburg niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij is verzocht de betrokkene wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de proceskosten.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in art. 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie.
3.2. De betrokkene voert aan, zakelijk weergegeven, dat de in artikel 11 WAHV bepaalde zekerheidstelling in strijd is met artikel 6, eerste lid, EVRM en artikel 14, eerste lid, IVBPR. De betrokkene stelt zich in dat verband op het standpunt, dat het vereiste van voorafgaande zekerheidstelling in strijd is met het in die verdragen besloten liggende gelijkheidsbeginsel, doordat personen die door draagkracht of omstandigheden niet in staat zijn (tijdig) zekerheid te stellen fundamenteel worden achtergesteld bij personen die daartoe wel in staat zijn.
3.3. Anders dan de betrokkene wil, verzetten de door haar genoemde verdragsbepalingen zich niet zonder meer tegen zekerheidstelling als voorwaarde voor toegang tot de rechter.
3.4. Zekerheidstelling als bedoeld in art. 11 WAHV staat ook niet in de weg aan toegang tot de rechter. Immers, indien de betrokkene binnen de geldende termijn met redenen omkleed aanvoert dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij zekerheid stelt tot het totale van haar verlangde bedrag, zal de kantonrechter, tenzij deze het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent haar financiële draagkracht. Acht de kantonrechter het aangevoerde gegrond dan zal hij het bepaalde in art. 11, derde lid, WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zo nodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen deze alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen. Door aldus rekening te houden met verschil in draagkracht en daarmee verband houdende omstandigheden is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
3.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat de regeling van de zekerheidstelling niet in strijd is met de door de betrokkene genoemde verdragsbepalingen.
3.6. Nu door de betrokkene niet is aangevoerd dat van de betrokkene in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij zekerheid stelt tot het totale van haar verlangde bedrag en ook overigens niet is aangevoerd waarom in haar geval de toegang tot de rechter belemmerd wordt, dient de beslissing waarvan beroep te worden bevestigd.
3.7. De advocaat-generaal heeft verzocht de betrokkene wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de proceskosten ter hoogte van Euro€ 161,-. Hiertoe is aangevoerd, dat de betrokkene (het hof leest: de gemachtigde van de betrokkene) reeds in een tiental hoger beroepzaken een identiek beroepschrift heeft ingediend, waarop het hof steeds gemotiveerd de door de gemachtigde van de betrokkene aangevoerde verweren heeft verworpen. De advocaat-generaal stelt zich dan ook op het standpunt dat een proceskostenveroordeling wegens misbruik van procesrecht op zijn plaats is, nu de gemachtigde van de betrokkene niettemin wederom een zelfde beroepschrift indient met het kennelijke doel om "zand in de machine te strooien" dan wel met het enkele doel om de betalingsverplichting op te schorten.
3.8. De gemachtigde van de betrokkene heeft hierop niet gereageerd.
3.9. Ingevolge art. 20d, vierde lid, jo art. 13a, eerste lid, eerste volzin, van de WAHV is het hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Ingevolge de derde volzin van art. 13a, eerste lid, kan een natuurlijke persoon slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Blijkens de laatste volzin van art. 13a, eerste lid, is het Besluit proceskosten bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3.10. In dit geval is de betrokkene een rechtspersoon. Derhalve is de derde volzin van art. 13a, eerste lid, Awb hier niet van toepassing. Het hof is echter op grond van de eerste volzin van deze bepaling bevoegd om de betrokkene te veroordelen in de kosten. Het hof zal hierna beoordelen of daartoe aanleiding is.
3.11. In verschillende hoger beroepzaken (waarvan één zaak waarin aan de betrokkene een administratieve sanctie is opgelegd, vervolgens enige zaken waarin aan de gemachtigde van de betrokkene zelf een sanctie is opgelegd en tenslotte enige zaken waarin de gemachtigde in deze zaak als gemachtigde van aan andere leasemaatschappijen opgelegde administratieve sancties optrad), heeft de gemachtigde van de betrokkene eensluidende beroepschriften bij het hof ingediend. Reeds voordat namens de betrokkene in deze zaak het hoger beroepschrift is ingediend, is in eerdere hoger beroepzaken meermalen uitspraak gedaan en zijn de door de gemachtigde van de betrokkene gevoerde verweren telkenmale op identieke dan wel nagenoeg identieke wijze verworpen. Voor de gemachtigde van de betrokkene moet het ten tijde van het instellen van het hoger beroep evident zijn geweest dat dit beroep kansloos zou zijn. Gelet hierop is er in beginsel aanleiding om de betrokkene te veroordelen in de kosten. Het hof overweegt hierbij nog, dat de identieke beroepschriften weliswaar telkenmale door de gemachtigde van de betrokkene zijn ingediend, maar dat de gevolgen van het indienen van een identiek beroepschrift in deze zaak voor rekening en risico van de betrokkene dienen te komen.
3.12. Ingevolge art. 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
3.13. Het hof gaat ervan uit dat het door de advocaat-generaal genoemde bedrag van €Euro 161,- betrekking heeft op het uitbrengen van het verweerschrift. Gelet op het arrest van het hof van 2 juli 2003 in de zaak met registratienummer WAHV 02/01128 komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal het verzoek daarom afwijzen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de advocaat-generaal om de betrokkene te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.